Tijdens de zomerperiode van 2018 heeft de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) verschillende dossiers besproken en zijn de volgende beslissingen genomen. Er is daarbij opnieuw gebruik gemaakt van de door Jeroen van Vianen ontwikkelde digitale vergader-applicatie.
Aanscherping van werkwijze bij beoordeling van ‘status’
De CDNA heeft besloten de huidige werkwijze bij de beoordeling van status aan te scherpen om zo beter recht te kunnen doen aan diverse status-gerelateerde discussies bij zeldzaamheden. Met betrekking tot de beoordeling van status wordt het handboek op de volgende punten aangepast:
Aanpassen van de keuzeopties De huidige formulering in het CDNA-handboek biedt twee mogelijke uitkomsten voor de beoordeling van status, namelijk ‘wilde status’ en ‘wilde status uitgesloten’. Formeel zou hiermee een geval alleen als ‘niet wild’ beschouwd mogen worden als er zekerheid is dat de vogel ontsnapt is. Hiermee wordt de beslisruimte beperkt. De commissie heeft besloten de formulering in het CDNA-handboek aan te passen tot: ‘wilde status aannemelijk’ of ‘wilde status uitgesloten, niet aannemelijk of (te) twijfelachtig’.
Omgekeerde bewijslast De lijst met soorten waarvoor een omgekeerde bewijslast geldt, heeft de CDNA aangepast en met enkele soorten uitgebreid. De volledige lijst met soorten waarbij bij de beoordeling de omgekeerde bewijslast in ieder geval gehanteerd wordt is als volgt (waarbij nieuwe soorten op deze lijst gemarkeerd zijn met *): Ross’ Gans Anser rossii, Buffelkopeend Bucephala albeola, Kokardezaagbek Lophodytes cucullatus, Marmereend Marmaronetta angustirostris*, Amerikaanse Tafeleend Aythya americana*, Siberische Taling Anas formosa, Bronskopeend A falcata, Jufferkraanvogel Grus virgo, Kroeskoppelikaan Pelecanus crispus* en Roze Pelikaan P onocrotalus. Deze lijst zal gehanteerd worden als een richtlijn waarbij de volgende aanvullende opmerkingen gelden:
- De CDNA kan er voor kiezen om een soort die niet op de lijst staat toch te onderwerpen aan de eis van de omgekeerde bewijslast. Dit zal gemotiveerd worden toegepast in specifieke gevallen waarbij de situatie naar het oordeel van de CDNA daar aanleiding toe geeft (bijvoorbeeld een Harlekijneend Histrionicus histrionicus op een binnenlandlocatie).
- Andersom is het denkbaar dat de CDNA in een bijzonder geval kan kiezen de omgekeerde bewijslast soepeler te hanteren vanwege een bijzondere context. Bijvoorbeeld als er van een soort op de lijst een duidelijke influx is in NW-Europa.
- Ook met betrekking tot nieuwe soorten voor Nederland waarbij het escaperisico door de commissie als groot wordt ingeschat, kan de omgekeerde bewijslast worden toegepast.
De CDNA is verder van mening dat voor de categorie vogels van de lijst met omgekeerde bewijslast een strenge toepassing van criteria op zijn plaats is. De bestaande beoordelingscriteria (1 aanwezigheid van ringen/merktekens; 2 afwijkend gedrag; 3 afwijkend habitat; 4 verdachte rui/slijtage/vergroeiingen, beschadigingen aan veren en naakte delen) zullen daarom scherp worden toegepast. Als voorbeeld: het criterium ‘verdachte rui en beschadigingen’ zal bij soorten met een omgekeerde bewijslast streng worden meegewogen. Als de vogel opvallende beschadigingen aan het kleed of naakte delen heeft (ook als deze in theorie ook in het wild kunnen voorkomen) zullen deze in principe worden geïnterpreteerd als tekenen van verblijf in gevangenschap en daarmee (conform de intentie van de omgekeerde bewijslast) ‘het nadeel van de twijfel krijgen’.
Actief oppakken van de ‘ijskastgevallen’
Het begrip ‘ijskast’ is in 2014 geïntroduceerd voor gevallen waarvoor kennis ontbreekt om tot een oordeel te komen, maar waarvoor aanwijzingen zijn dat die kennis op korte termijn beschikbaar kan komen. De CDNA heeft besloten tot een actievere benadering van de bestaande gevallen in de ‘ijskast’. De bestaande dossiers worden opnieuw bekeken om te bepalen welke kennis ontbreekt voor besluitvorming en op welke termijn die kennis te verwachten is. Waar mogelijk worden acties geformuleerd om deze besluitvorming te bespoedigen. De intentie is om dit over een jaar te evalueren, waarbij in die periode alle bestaande ijskastgevallen tegen het licht gehouden zijn, en te bezien of de ‘ijskast’ in de huidige vorm nuttig is en gehandhaafd blijft.
Toelichting op enkele recent beoordeelde gevallen
Sierlijke stern De gevallen van Sierlijke Stern Sterna elegans van 9 juni 2002 Wassenaarse Slag, Wassenaar, Zuid-Holland en 10 juni 2002, Camperduin, Bergen, Nood-Holland zijn na herroulatie aanvaard en daarmee komt Sierlijke Stern als nieuwe soort voor Nederland op de lijst. Na bestudering van de beschrijvingen en vooral de foto’s van de vogel van de Wassenaarse Slag en Camperduin is de CDNA van mening dat beide waarnemingen betrekking hebben op één en dezelfde vogel. Er zijn bovendien sterke aanwijzingen door overeenkomst in verenkleed dat deze vogel tevens op 20 juni 2002 is gefotografeerd bij Happisburgh, Norfolk, Verenigd Koninkrijk, hemelsbreed slechts 209 kilometer van Camperduin. Deze vogel is inmiddels door de BBRC aanvaard als Sierlijke Stern. Een oranjesnavelige stern die op 16 juli 2006 werd gezien in de Mokbaai, Texel, Noord-Holland, werd door de CDNA vooralsnog niet aanvaard. Voor dit geval geldt dat de enige foto van betreffende vogel onvoldoende uitsluitsel biedt, onder meer omdat de snavelvorm misschien zelfs beter past op Amerikaanse Koningsstern S maxima of Afrikaanse Koningsstern S albididorsalis.
Lange tijd werd gedacht dat Europese waarnemingen van oranjesnavelige sterns betrekking konden hebben op hybriden tussen Grote Stern S sandvicensis met Sierlijke Stern, Bengaalse Stern S bengalensis of een van de twee soorten koningsstern. Daarnaast leefde bij velen het beeld dat een waarneming van een Sierlijke Stern in Europa hoogst onwaarschijnlijk was omdat de dichtstbijzijnde broedgebieden van deze soort gelegen zijn aan de westkust van Noord-Amerika. Recent onderzoek heeft de blik op de materie echter doen kantelen. Door genetisch onderzoek naar drie oranjesnavelige sterns die in de periode 2002 -2015 in Europa werden gezien, kwam vast te staan dat dit zuivere Sierlijke Sterns waren. Ook is in de afgelopen jaren de kennis over hybriden tussen Grote Sterns en oranjesnavelige sterns toegenomen. Bekende hybriden bleken meer zwart aan de snavel te hebben, zodat aangenomen mag worden dat de kans op verwarring met Sierlijke Stern kleiner is dan gedacht. Voor veel Europese zeldzaamhedencommissies, waaronder de CDNA, was deze nieuwe informatie aanleiding om waarnemingen van oranjesnavelige sterns opnieuw te beoordelen.
Ringsnavelmeeuw Na een discussie gedurende drie stemronden heeft de CDNA besloten de Ringsnavelmeeuw Larus delawarensis van januari 2016 te Wijchen, Gelderland te aanvaarden. Deze vogel had behalve een voor de soort klassiek snavel- en handpenpatroon ook enkele kleedkenmerken die afweken van het klassieke beeld. De vogel leek op diverse foto’s donkerder op de bovendelen dan normaal voor Ringsnavelmeeuw, had relatief brede witte tertialzomen en miste de heldergele iris zoals in meer typische exemplaren van Ringsnavelmeeuw. Hiermee vertoonde de vogel kenmerken die als intermediair tussen Ringsnavelmeeuw en Stormmeeuw L canus beschouwd kunnen worden. Een hybride tussen beide soorten is echter uiterst zeldzaam en nooit met 100% zekerheid aangetoond. Hoewel de commissie een dergelijke hybride niet uit kan sluiten, is ze van mening dat er ruim voldoende bewijzen zijn van de grote variatie van Ringsnavelmeeuw en dat alle kenmerken die de vogel van Wijchen vertoonde binnen deze variatie kunnen passen. Tegelijkertijd sluit de combinatie van kenmerken en in bijzonder het handpenpatroon een Stormmeeuw voldoende uit. Daarom is besloten dat de vogel van Wijchen het beste beschouwd kan worden als een Ringsnavelmeeuw.
Balkankwikstaart Recent heeft de CDNA over twee als Balkankwikstaart M feldegg ingediende waarnemingen een besluit genomen. Het eerste geval betrof een vogel die werd waargenomen op 19 april 2017, langs de Lancasterdijk, Texel, Noord-Holland. Deze vogel zag er in het veld en op de meeste foto’s ogenschijnlijk uit als een klassieke Balkankwikstaart met een gitzwarte kop en geen vlekking op de borst. Op basis van een analyse van de roep bleek echter dat deze niet de raspende kwaliteit had en ook liet het sonagram niet het karakteristieke zaagtandpatroon zien (Bot et al 2014). Op basis van het ontbreken van de diagnostische roep is dit geval daarom niet aanvaard. Mede op basis van de ervaringen met dit geval blijft de CDNA onverkort vasthouden aan de lijn dat alleen gevallen waarvan de (juiste) roep is opgenomen in aanmerking komen voor acceptatie
Een ander ingediend geval van een Balkankwikstaart betrof een vogel die op 11 en 12 mei 2018 werd gezien te Lentevreugd, Wassenaar, Zuid-Holland. Van dit geval werd de raspende roep goed gedocumenteerd en het sonagram paste uitstekend bij die van een Balkankwikstaart met een karakteristieke 'verdikking' in het opgaande gedeelte van de roep, en de aanwezigheid van de zaagtand in het neergaande gedeelte van de roep. De rasp was prominent, consequent en van de juiste lengte en toonhoogte. Verder liet deze vogel een zwarte kopkap zien die scherp werd begrensd van de mantelveren, had de mantelkleur een lichter groene kleur dan bij Noordse Kwikstaart M thunbergi en had hij een zeer beperkte vlekking op de borst. Deze vogel is aanvaard als het tweede geval voor Nederland.