Recent heeft de CDNA drie dossiers afgerond waarbij status het grootste onderwerp van discussie was. Hieronder lichten we per geval toe hoe de commissie tot het besluit is gekomen.
Witkopeenden Brabantse Biesbosch niet aanvaard
Van 29 juli tot en met 27 augustus 2023 verbleef een Witkopeend Oxyura leucocephala in de Brabantse Biesbosch (Noord-Brabant), en op 17-18 augustus kreeg die vogel gezelschap van een tweede individu. Na drie stemrondes heeft de CDNA unaniem besloten dat dit geval op status niet is aanvaard. De vogels toonden geen tekenen van gevangenschap, en ten minste het lang verblijvende individu was ongeringd. Dit was een eerstejaars vogel, die dus in 2023 uit het ei gekropen is. Naslag naar de broedecologie van de soort gaf aan dat vroege Spaanse broedvogels eind juni vliegvlugge jongen kunnen hebben die in principe zouden kunnen trekken. Echter, de Spaanse broedpopulatie bestaat uit standvogels of zeer korte-afstandstrekkers. Witkopeenden uit bijvoorbeeld Rusland of Kazachstan, de vermoedelijke herkomstregio van dwaalgasten in de winter, hebben op zijn vroegst pas vanaf midden juli vliegvlugge jongen. De ontdekking van een eerstejaars op 29 juli is dus extreem vroeg voor een wilde vogel, en zou het eerste zomergeval voor Nederland zijn (overige gevallen in november-april). Hoewel er eerder twee exemplaren op eenzelfde plek zijn aanvaard, is het gezamenlijk voorkomen in de zomer mogelijk een extra aanwijzing voor een ontsnapping. Witkopeenden vertonen daarnaast vaak een irruptief voorkomenspatroon in Noordwest-Europa, en ten tijde van de Nederlandse waarneming waren er geen waarnemingen van Witkopeenden in omringende landen. Gedurende het verblijf waren er geruchten dat er in de nabijheid drie Witkopeenden waren ontsnapt. De CDNA heeft meermaals geprobeerd hierover nadere informatie te achterhalen. Het gerucht kon niet worden bevestigd en is dus niet meegewogen in het oordeel. Uiteindelijk heeft de vanuit de broedecologie onwaarschijnlijke aankomstdatum de doorslag gegeven om dit geval niet te aanvaarden op status.
Marmereend Ezumakeeg aanvaard
De waarnemingen van Marmereend Marmaronetta angustirostris op 3 augustus en 22 september 2023 in de Ezumakeeg, Lauwersmeer (Friesland) zijn aanvaard als één geval, dat daarmee het tweede geval in Nederland is. Er waren uiteindelijk een uitzonderlijke vier rondes nodig om tot dit besluit te komen. Na de eerste ronde is er een verdiepend onderzoek gedaan naar de aantallen in Nederland waargenomen bewezen escapes, escape-verdachte vogels en onverdachte waarnemingen, om te evalueren of de geldende omgekeerde bewijslast goed werkbaar is voor deze soort. Naar aanleiding daarvan is geconcludeerd dat het beleid goed lijkt te werken (escapes worden er effectief uitgefilterd), maar dat er, in lijn met eerdere besluiten, wel kritisch gekeken moet worden naar de vogel en de omstandigheden waarin de vogel wordt waargenomen. In de tweede ronde is dat oordeel getoetst door alle leden, en na de derde ronde bleek dat de stemuitslag door wisseling van CDNA-leden anders was uitgevallen voor de twee waarnemingsdatums. Daarop is besloten om een vierde ronde te houden, voor beide waarnemingen gezamenlijk. Het geval is toen met vijf stemmen voor wilde status en drie stemmen tegen aanvaard als het tweede geval voor Nederland. De vogel toonde geen aanwijzingen voor herkomst uit gevangenschap, maar tussen de twee waarnemingen in is eveneens in de Ezumakeeg een Marmereend met een gele kwekersring waargenomen, en anderhalf jaar ervoor een verdachte vogel in de Bantpolder, wat in ieder geval aangeeft dat er in de regio Marmereenden ontsnappen. De balans is uiteindelijk doorgeslagen naar het voordeel van de twijfel voor deze eendensoort, die weliswaar veelvuldig ontsnapt, maar waarvan ook plausibel is dat wilde vogels ons land kunnen bereiken.
Indigogors Robbenoordbos in 1983 gehandhaafd
Na circa vijf jaar is de herroulatie van de waarneming van een Indigogors Passerina cyanea van 8 juni tot 15 juli 1983, te Robbenoordbos (Noord-Holland) afgerond, resulterend in handhaving als eerste geval van Nederland. Zelden heeft een herroulatie van een geval zo lang geduurd, waarvoor excuses. De lange duur heeft hoofdzakelijk te maken met de moeilijke afweging, maar er is ook veel extra informatie verzameld over leeftijdsherkenning, waarnemingspatronen van Indigogorzen, en zangpatronen.
De vogel is destijds aanvaard als adult, vermoedelijk vanwege het algehele blauwe verenkleed. Op de enige beschikbare foto is echter te zien dat één tertial een blauwe rand heeft en de rest van de tertials en vleugel oud lijken met bruine randen. Dat zou wijzen op een tweede-kalenderjaar vogel en dat past beter bij het verwachtingspatroon voor voorjaarswaarnemingen van Amerikaanse zangvogels.
Historisch gezien zijn voorjaarswaarnemingen op het vasteland van Europa vele malen zeldzamer dan najaarswaarnemingen. Juni-waarnemingen op het vasteland van Europa waren tot dit jaar voornamelijk bekend van uitgesproken binnenlandlocaties (Servië, Oost-Polen, Rusland, Litouwen), maar ook van Helgoland, Duitsland. Dit bijzondere juni-patroon zorgde voor scepsis tegenover de late waarnemingsperiode, zeker gezien de rijke vogelhandel (zie onder). In mei-juni 2024 is er echter een mini-influx van Indigogorzen geweest in West-Europa, wat helpt bij de beeldvorming dat ook juni-waarnemingen kunnen passen voor een wilde vogel.
Op de beschikbare geluidsopname is een simpele zang te horen waarbij dezelfde strofe wordt herhaald. Uit onderzoek blijkt dat Indigogorzen niet leren zingen van hun vader, en leren zingen zonder andere Indigogorzen in de buurt. Hoe meer andere soortgenoten er in de omgeving zijn, hoe variabeler de zang wordt. De simpele zang kan dan worden verklaard door opgroeien in een kooi, maar ook doordat de vogel geen omringende Indigogorzen heeft gehad om van te leren, wat logisch is als het een wilde vogel is. Deze kennis hielp dus niet bij het beoordelen van dit geval.
Een groot vraagteken in de statusdiscussie was het feit dat er in de jaren 1980 een levendige handel was in Amerikaanse zangvogels zoals Indigogors. De foto laat het niet toe om enige vorm van beschadiging te beoordelen, maar de vogel is beschreven als ongeringd en zonder opvallende beschadigingen. De CDNA vond het niet wenselijk om retrospectief een strenge omgekeerde bewijslast toe te passen, omdat de door vogelaars gebruikte optiek destijds duidelijk van een mindere kwaliteit was.
Na drie herroulatierondes en het wegen van alle omstandigheden is besloten om het geval als aanvaard te handhaven als een mannetje Indigogors, waarschijnlijk tweede-kalenderjaar, met vijf stemmen vóór een wilde status en drie tegen. Nu dit geval is uitgerouleerd wordt de herroulatie van de Indigogors van 10-23 maart 1989 in Amsterdam weer verder opgepakt.