CDNA Nieuwsberichten

Toelichting actualisering CDNA-herintroductieregel

15 april 2019  ·  CDNA

1. Aanleiding 

Tijdens de wintervergadering van 2017 heeft de CDNA het standpunt ingenomen dat de bestaande richtlijn met betrekking tot herintroducties in het CDNA-handboek aanpassing behoeft: “Bij soorten waar sprake is van herintroductie zijn alleen gevallen aanvaardbaar als bewezen wordt of aannemelijk is dat het exemplaar dat in Nederland is vastgesteld in het wild is uitgebroed”. Deze formulering houdt in de ogen van de commissie te weinig rekening met de kans dat er tussen start en beëindiging van herintroductieprojecten neveneffecten kunnen optreden die het beeld van het voorkomen van de soort in NW-Europa te veel vertekenen.

2. Begrippen 

Herintroductie

Voor herintroductie gebruikt de CDNA de definitie van Smulders et al (2006): het loslaten van dieren of planten in een poging een lokaal uitgestorven populatie van de betreffende soort te herstellen binnen zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied. Hierbij is het onderscheid tussen herintroducties en introducties belangrijk; bij herintroductie gaat het om bewust, (op basis van ecologische motieven) uitzetten van inheemse soorten. We spreken van introductie (exoten) bij het onbedoeld en ongepland vestigen (ontsnapt uit collecties, uitgezet als jachtwild etc) van soorten zonder een oorspronkelijke populatie binnen het gebied. 

Zelfredzame en duurzame populatie 

Het succesvol afronden van een herintroductieproject wordt doorgaans gedefinieerd als het vormen van een zelfredzame en duurzame populatie (wat een geleidelijk proces is). Seddon (1999) noemt drie criteria voor een “self-sustaining population”:

a) overleving van de uitgezette populatie;
b) voortplanting van zowel de uitgezette dieren als hun nageslacht;
c) een gunstige staat van instandhouding van de populatie op de lange termijn.

3. Herintroductie in Europa

De CDNA heeft geen actueel en compleet overzicht kunnen vinden m.b.t. herintroducties in Europa en heeft daarom de afgelopen twee jaar zelf onderzoek uitgevoerd. De commissie heeft van een groot aantal (beoordeel)soorten informatie over herintroductieprojecten kunnen vinden en is van mening dat op basis hiervan nieuwe richtlijnen opgesteld kunnen worden.

4. Nieuwe CDNA-benadering herintroducties

De CDNA zal bij de beoordeling van status van soorten waarvan herintroductieprogramma’s lopen de volgende benadering toepassen:

  1. Individuele vogels die herkenbaar zijn als direct afstammend van een herintroductie (door ring, gebleekte pennen, zenders etc) worden als niet-wild beschouwd;

  2. De CDNA kan aanvullende criteria toepassen bij de beoordeling van soorten waarvoor aanwijzingen zijn dat het voorkomen in NW-Europa in sterke mate wordt beïnvloed door lopende herintroductieprojecten. Voor deze soorten kan de commissie als aanvullende eis stellen dat beoordeeld moet kunnen worden of er tekenen zijn van herkomst van een herintroductieproject.

  3. Soorten waarvan de CDNA het aannemelijk acht dat een groot deel van de waargenomen individuen afkomstig zijn uit een nog lopend, niet zelfredzame en duurzame herintroductiepopulatie, worden als niet-wild beschouwd.

5. Toelichting

De CDNA beschouwt herintroductieprojecten als een regulier en wezenlijk onderdeel van het Europese en Nederlandse natuurbeschermingsbeleid. Er zijn inmiddels diverse herintroducties succesvol afgerond. Vogels die van deze projecten afstammen worden als wild beschouwd.

De CDNA is van mening dat voor het overgrote deel van de beoordeelsoorten waarvan herintroductieprogramma’s in Europa lopen of liepen geen aanvullende criteria nodig zijn: het betreft in veel gevallen soorten waarvan zich inmiddels duurzame populaties hebben gevormd, de herintroducties zijn inmiddels gestopt vanwege succes (of juist vanwege gebrek aan succes), het betreft kleinschalige of lokale uitzettingen of betreffen soorten met een gering dispersievermogen. Hiermee zegt de commissie níet dat herintroducties van deze soorten geen enkel effect kunnen hebben op het waarnemingenpatroon in Nederland, maar de commissie geeft deze soorten, mochten zij in Nederland waargenomen worden, het voordeel van de twijfel. 

De CDNA is van mening dat bij enkele soorten de kans reëel is dat het waarnemingsbeeld in NW-Europa in sterke mate kan worden beïnvloed door vogels met een herkomst van een lopend herintroductieproject. Het betreft op dit moment in ieder geval Grote trap (vanwege een herintroductieproject in de UK) en Monniksgier (projecten in Frankrijk). Van beide soorten zijn er sterke aanwijzingen dat naast wilde ook projectvogels waargenomen kunnen worden in NW-Europa.

De CDNA is verder van mening dat het waarnemingenpatroon in NW Europa van Lammergier en Heremietibis (momenteel) in te grote mate wordt beïnvloed door vogels die afstammen van een nog lopend herintroductieproject. Een groot deel van de in NW-Europa waargenomen vogels van deze soorten stammen met zekerheid af van herintroductiepopulaties zonder dat er betrouwbare waarnemingen van vogels uit een wilde populatie tegenover staan. De CDNA kan haar standpunt over deze soorten heroverwegen op basis van publicaties over het beëindigen van de herintroducties, informatie van de projectverantwoordelijken dat een “self-sustaining” populatie is bereikt en/of andere wetenschappelijke publicaties over de status van de soort in Europa (bijvoorbeeld door Birdlife International). 

De CDNA onderzoekt momenteel de situatie van het Korhoen in Nederland. De commissie kent de signalen dat er op dit moment mogelijk geen wilde vogels in Nederland meer aanwezig zijn, maar tegelijkertijd stelt de CDNA vast dat de soort op de Nederlandse Rode Lijst (die door publicatie in het staatsblad officiële status heeft) nog steeds formeel de status van broedvogel heeft (zie hier). In het met recente broedvogelrapport van Sovon, dat over 2017, worden in elk geval nog 1-2 wilde hennen vermeld (Boele et al. 2019). 

6. Bronnen
Boele, A., J. van Bruggen, F. Hustings, K. Koffijberg, J-W. Vergeer, T. van der Meij. Broedvogels in Nederland in 2017. Sovon-rapport 2019/04, Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. 

Seddon, P. J. 1999. Persistence without intervention: assessing success in wildlife reintroductions. Trends in Ecology and Evolution 14: 503. 

Smulders et al. 2006. Herintroduceren van soorten, bijplaatsen of verplaatsen: een afwegingskader. Alterra-rapport 1390, Wageningen.