CDNA Nieuwsberichten

Besluiten CDNA-zomervergadering

26 oktober 2017  ·  Eddy Nieuwstraten

Bij wijze van experiment heeft de CDNA voor het eerst ‘digitaal vergaderd’. De door Jeroen van Vianen ontwikkelde applicatie functioneerde uitstekend. De reguliere werkwijze van twee maal per jaar bijeenkomen blijft echter de voorkeur behouden.

1          Beleid m.b.t. afvoeren beoordeelsoorten:

Tijdens de zomervergadering van 2015 is het besluit genomen dat er minder stringent met de richtlijn voor het afvoeren van beoordeeltaxa mag worden omgegaan. Deze richtlijn is dat taxa die gemiddeld minder dan twee keer per jaar in de laatste 30 jaar gezien zijn beoordeeld worden. Afgelopen maanden is onderzocht of een andere werkwijze wenselijk was. Conclusie was dat de bestaande lijn uiteindelijk toch de best werkbare en meest heldere lijn is. De CDNA zal deze lijn voorlopig blijven hanteren. Op basis van deze regel is besloten om Ralreiger Ardeola ralloides per 1 januari 2018 af te voeren als beoordeelsoort. In totaal zijn er in Nederland sinds 1987 70 Ralreigers gezien. De soort wordt inmiddels vrijwel jaarlijks gezien (in de laatste 17 jaar was er alleen in 2015 geen enkele waarneming). De laatste 10 jaar zijn er ook een aantal jaren geweest met een invasie-achtig beeld: 2007 (10 waarnemingen) en 2016 (16).

2          Actualisatie beleid met betrekking tot hybriden

In het CDNA-handboek staat met betrekking tot hybriden: ‘De CDNA beoordeelt alle gevallen waarvan aangenomen wordt dat het gaat om een hybride van twee soorten waarvan tenminste één op de lijst van beoordeelsoorten staat of (nog) niet in Nederland als dwaalgast is vastgesteld (bijvoorbeeld Ringsnaveleend x Kuifeend Aythya collaris x fuligula, Azuurmees x Pimpelmees Parus cyanus x caeruleus, Amerikaanse Wintertaling x Wintertaling Anas carolinensis x crecca).’

Er zijn geen specifieke richtlijnen met betrekking tot de beoordeling van hybriden beschreven. Van een aantal soorten is echter vastgesteld dat hybridisatie frequent voorkomt, waardoor de beoordeling van deze soorten soms lastig is. Het dilemma hierbij is dat hybriden frequent voorkomen en daarmee het beeld van voorkomen van soorten kunnen vertekenen maar dat anderzijds een té strikte wens tot uitsluiten van hybriden tot ongewenste effecten zal leiden. Immers, soms zijn de tekenen van hybridisatie zo subtiel dat deze alleen kunnen worden uitgesloten bij vangst of langdurige bestudering van zeer dichtbij. Te strikt beoordelen zal tot gevolg hebben dat een klein percentage van de ingediende (en reeds aanvaarde) gevallen aanvaardbaar is en/of blijft. Deze problematiek speelt voor meerdere taxa maar in ieder geval in sterke mate bij Bastaardarend Aquila clanga en Schreeuwarend A pomarina, Oosterse Zwarte Roodstaart Phoenicurus ochruros phoenicuroides (in relatie tot hybriden Zwarte x Gekraagde Roodstaart P phoenicurus), en Witkopgors Emberiza leucocephalos (hybridisatie met Geelgors E citrinella).

Daarom wordt aan het CDNA handboek de volgende passage toegevoegd aan paragraaf 2.9:

‘Bij de beoordeling van enkele taxa waarvan is vastgesteld dat hybridisatie frequent optreedt of tot verwarring kan leiden zal ook het aspect ‘tekenen van hybridisatie’ worden beoordeeld. De commissie stelt voor deze taxa als eis dat de kwaliteit van de documentatie dusdanig moet zijn dat enkele belangrijke kenmerken die kunnen duiden op hybridisatie moeten kunnen worden beoordeeld. Gevallen waarbij deze documentatie ontbreekt of onvoldoende is worden niet aanvaard.’

Met ‘enkele kenmerken’ kiest de commissie voor een enigszins pragmatische aanpak die beoordeling van individuele gevallen mogelijk maakt. Ze geeft aan dat het niet noodzakelijk is dat alle kenmerken die kunnen wijzen op hybridisatie beoordeeld kunnen worden.

De commissie heeft inmiddels op basis van bestaande publicaties en eigen onderzoek voor de volgende soorten specifieke criteria nader uitgewerkt: Oosterse Zwarte Roodstaart, Bastaardarend en Schreeuwarend en Witkopgors. De belangrijkste bronnen voor Schreeuwarend/Bastaardarend zijn Lontkowski & Maciorowksi (2010) en Forsman (2016), voor Witkopgors Occhiato (2003), Panov et al (2003), Hellquist (2015) en Driessens (2017), en voor Oosterse Zwarte Roodstaarten Steijn (2005) en van der Spek & Martinez (in prep).

3          Beleidslijn met betrekking tot herintroducties

De afgelopen maanden is een concept-notitie over herintroducties opgesteld. Besluitvorming hierover zal naar verwachting in de wintervergadering plaatsvinden.

4          Toelichting op besluitvorming lopende gevallen

Marmereend

Het geval van Marmereend Marmaronetta angustirostris bij Tilburg, Noord-Brabant, van 22 september tot 6 oktober 2016 is niet aanvaard. De commissie is van mening dat het gedrag en het kleed van de vogel teveel twijfels opriep om deze als wild te beschouwen. De vogel had een afgebroken buitenste handpentop in de rechtervleugel. Ook had deze eerstejaars vogel minimaal drie, mogelijk vijf ontbrekende staartpennen (zie, eg, www.dutchbirding.nl/static/images/gallery/19094.jpeg). Daarnaast was de vogel zeer tam en week een deel van het foerageergedrag (de vogel foerageerde incidenteel op het droge) af van wat in de literatuur voor deze soort staat beschreven. Van de soort is bekend dat deze veelvuldig in gevangenschap wordt gehouden en dat er sinds 1995 ten minste 24 ontsnapte exemplaren in Nederland zijn gezien (cf www.waarneming.nl). De commissie is daarom unaniem van mening dat dit geval niet aanvaardbaar is.

Amerikaanse Tafeleend

Na een stevige discussie over drie ronden is het geval van de Amerikaanse Tafeleend A americana in de omgeving van Zuidhorn, Groningen, van 19 januari tot 13 maart 2016 in ronde 3 aanvaard. Het betreft een nieuwe soort voor Nederland. Over de determinatie was unanimiteit: de waargenomen kenmerken van deze vogel passen binnen de variatie van de soort. Met betrekking tot status kon geen unaniem standpunt worden bereikt. Deze extreem zeldzame WP-soort, die bewezen eerder ontsnapte in de regio, vertoont enkele beschadigingen aan staart en vleugeltop. Uiteindelijk was een meerderheid van de CDNA echter van mening dat de geconstateerde beschadigingen beperkt zijn en bij wilde vogels eveneens aangetoond kunnen worden. Hiermee was er onvoldoende aanleiding om deze vogel als niet-wild te beoordelen.

Overigens bleek dat de tekst van het CDNA-handboek met betrekking tot het aanvaarden van nieuwe soorten van Nederland niet helemaal helder was. Inmiddels is deze tekst aangepast en is duidelijker beschreven dat voor het aanvaarden van een nieuwe soort voor Nederland een unaniem besluit noodzakelijk is met betrekking tot ‘identificatie’ en dat voor ‘status’ een meerderheid voldoende is.

Roodsnavelkeerkringvogel

Het geval van de Roodsnavelkeerkringvogel Phaethon aethereus op Texel, Noord-Holland, op 17 januari 2016 (vondst) is niet aanvaard. De commissie oordeelde dat er geen twijfel is over de identificatie als Roodsnavelkeerkringvogel maar dat er twijfels zijn over de wijze hóe de vogel dood op het strand van Texel terecht is gekomen. Volgens het handboek CDNA zijn vondsten alleen aanvaardbaar indien:

  1. er foto’s zijn gemaakt en de dode vogel bij voorkeur is verzameld is;
  2. er geen aanwijzingen zijn dat de vogel niet op die plek is aangespoeld;
  3. er geen aanwijzingen zijn van verblijf van de vogel op een schip;
  4. er geen aanwijzingen zijn van overlijden buiten de territoriale wateren;
  5. de dode vogel voldoende intact is om beoordeling op de vorige vier punten mogelijk te maken.

Dat dit laatste punt relevant is bleek uit een eerdere vondst van een Roodsnavelkeerkringvogel in Nederland (Bruinzeel 1987). Uit onderzoek bleek dat de maag van deze vogel uitsluitend vissoorten bevatte die niet in de Noordzee voorkomen. Aangenomen werd daarom dat de betreffende vogel niet levend in de Nederlandse wateren was gekomen (maar bijvoorbeeld dood meegevoerd op een schip), hetgeen reden was om het geval niet te aanvaarden. De vogel van Texel was in een dermate slechte toestand dat er geen mogelijkheid was om de punten 2 tot en met 4 te beoordelen. Mede omdat het hier een nieuwe soort voor Nederland zou betreffen heeft de commissie daarom unaniem besloten dat dit geval niet aanvaardbaar is.

Kleine Torenvalk

Na herroulatie is besloten dat het geval van de Kleine Torenvalk Falco naumanni bij Ede, Hoge Veluwe, Gelderland op 23 maart 2002 (Ebels et al 2015) niet meer aanvaardbaar is. Aan het toch al bijzondere dossier van deze vogel wordt daarmee een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Het betreft een geval waarvan de aanvaarding destijds gebaseerd moest worden op één enkele foto, waarvan het bovendien lange tijd niet duidelijk was op welk moment de vogel daadwerkelijk was gefotografeerd. Recent is er nieuwe informatie bekend geworden over de herkenning van Kleine Torenvalk en Torenvalk F tinnunculus. Op basis van deze nieuwe informatie en na analyse van foto’s van vogels in vergelijkbaar kleed als de vogel op de Veluwe, is de commissie tot de conclusie gekomen: 1 Dat op de foto kenmerken te zien zijn die determinatie als Kleine Torenvalk kunnen ondersteunen. Dit zijn onder andere nagelkleur, baardstreep, borstkleur en het patroon van de middelste dekveren. Geen van deze kenmerken is echter diagnostisch. Gebleken is dat Torenvalken zowel door incidentele kleurafwijkingen, maar ook bijvoorbeeld door modder lichte nagels kunnen tonen, terwijl de eerdere determinatie van dit geval sterk op de nagelkleur leunde. 2 Dat op de foto enkele kenmerken te zien zijn die een determinatie als Torenvalk kunnen ondersteunen. Dit zijn met name de tekening van de kruin en de zijkop. Geen van de kenmerken is echter diagnostisch. 3 Dat een aantal belangrijke kenmerken op de beschikbare foto niet goed of verschillend geïnterpreteerd kunnen worden, zoals de tekening van de schouderveren en grote- , middelste- en handdekveren. Op basis van deze analyse is de commissie uiteindelijk unaniem tot het oordeel gekomen dat er teveel twijfels zijn over dit geval om de determinatie als Kleine Torenvalk te handhaven.

Kumliens Meeuw

Over het geval van een adulte Kumliens Meeuw Larus glaucoides kumlieni bij Bergen, Noord-Holland, op 14-19 januari 2015 was binnen de commissie ook na drie stemrondes onvoldoende eensgezindheid. Omdat ook het raadplegen van buitenlandse experts over deze kleine, zeer marginaal getekende vogel met een lichte iris niet de gewenste duidelijkheid heeft opgeleverd is besloten dit geval in de ijskast te plaatsen totdat er meer duidelijkheid is verkregen over de variatie van handpentekening van Kleine Burgemeesters L glaucoides.

Verwijzingen

Bruinzeel, L W 1986. Roodsnavelkeerkringvogel bij Egmond aan Zee in januari 1986. Dutch Birding 8: 45-48.

Ebels, E B, Rijksen, B & Wilmers, W 2015. Kleine Torenvalk op De Hoge Veluwe in maart 2002. Dutch Birding 37: 102-104.

Lontkowski, J & Maciorowksi, G 2010. Identification of juvenile Greater Spotted Eagle, Lesser Spotted Eagle and hybrids. Dutch Birding 32: 384-397.

Forsman, D 2016. Flight identification of raptors of Europe, North Africa and the Middle East. London.

Occhiato, D 2003. Identification of Pine Bunting. Dutch Birding 25: 1-16.

Panov, E N, Roubtsov, A S & Monzikov, D G 2003.Hybridization between Yellowhammer and Pine Bunting in Russia. Dutch Birding 25: 17-31.

Hellquist, A. 2016. Identification of female Pine Bunting – new pieces to the puzzle. Dutch Birding 38: 129-146.

Driessens, G 2017. Identification of female Pine Bunting – some remarks. Dutch Birding 39: 332-334.

Steijn, L B 2005. Eastern Black Redstarts at IJmuiden, the Netherlands, and on Guernsey, Channel Islands, in October 2003, and their identication, distribution and taxonomy. Dutch Birding 27: 171-194.

van der Spek, V & Martinez, N (in prep). Identification and temporal distribution of hybrid redstarts and Eastern Black Redstart in Europe. Dutch Birding.