Broedt in Groenland; overwintert in Groenland, IJsland en schaars tot zeldzaam langs andere Noord-Atlantische kusten.

De gevallen van vóór 1980 zijn niet herzien. Er is geen documentatie beschikbaar voor de meeste van de 19 gevallen van 1900-76. Gevallen van 1900-45 staan vermeld in Eykman et al (1949). Voor 1945-68 zijn alleen de door Kist et al (1970) genoemde gevallen opgenomen. Men dient zich te bedenken dat met name een aantal gevallen van vóór 1976 betrekking kan hebben op leucistische of albinistische meeuwen van een andere soort (cf LM 54: 131, 1981). Gevallen die door slechts één waarnemer zijn gezien en derhalve als onbevestigd te boek staan (10) worden hier dan ook buiten beschouwing gelaten (cf Kist et al 1970). De soort wordt sinds 1 januari 1998 niet langer beoordeeld door de CDNA. De meeste gevallen dateerden van december-april. Een kwart kwam uit het gebied van IJmuiden, Beverwijk/Velsen, Noord- Holland. Acht bevonden zich ver in het binnenland op meer dan 100 km van de Noordzee. De vier beste winters waren die van 1982/83 (zes gevallen gedurende 8 januari-14 mei 1983), 1983/84 (negen gedurende 1 december 1983-20 april 1984), 1991/92 (acht gedurende 17 oktober 1991-14 april 1992) en 1994/95 (negen gedurende 28 december 1994-8 mei 1995). Ook de winters van 1989/90 (vier), 1992/93 (vijf) en 1993/94 (vier) waren beter dan gemiddeld.

Zeldzame vogels van Nederland [2001]