Broedt langs noordelijke kusten van Atlantische Oceaan en Noordelijke IJszee; dichtstbijzijnde broedplaatsen in Zuid-Noorwegen, Zuid-Zweden, Oost-Denemarken en Schotland.

Het enige geval van vóór 1904 was een door Pallas in december 1760 aan het strand tussen Scheveningen en Katwijk, Zuid-Holland, gevonden exemplaar in eerste-winterkleed (specimen zoekgeraakt) (Temminck 1820, contra Eykman et al 1949). Voor gevallen van vóór 1950 zij verwezen naar Eykman et al (1949); de vondst van een vleugel in 1922 wordt niet genoemd door Kist et al (1970). De gevallen van vóór 1980 zijn niet herzien. Onbevestigde gevallen staan hieronder vermeld (#). In 1975-98 werd de soort vastgesteld in ieder jaar behalve 1983 en 1991. Alle gevallen waren van de Noordzeekusten, met het merendeel van IJmuiden, Velsen, Noord-Holland, noordwaarts (meer dan 80%). In vijf gevallen werd naar wordt aangenomen dezelfde vogel gezien op verschillende locaties op een onderlinge afstand van 12-35 km. In c 10 gevallen bleef de vogel langer dan een week aanwezig. De langst blijvende was die van 1 juni tot 9 september 1959 op Vlieland, Friesland. Er waren 20 gevallen in 2000-06 en de soort wordt sinds 1 januari 2007 niet langer beoordeeld door de CDNA (DB 28: 358, 2006).

Zeldzame vogels van Nederland [2001]; ABvdBerg [2012]