Dichtstbijzijnde broedgebieden liggen in Zuid-Frankrijk, Noord-Italië en Hongarije; deze populaties overwinteren in Afrika.

Vermoedelijk was de soort tot c 1860 broedvogel op het inmiddels niet meer bestaande Schollevaarseiland, Nieuwerkerk aan den IJssel, Zuid-Holland (ten noord-oosten van Rotterdam). Dit moerasbos lag in de voormalige Wolle-foppenpolder die in 1874 werd ontgonnen (cf Ardea 41: plate IX, 1953). Alle in dit mogelijke broedgebied in 1830-65 geschoten exemplaren worden hier genoemd (cf Eykman et al 1941).

De gevallen van de soort zijn niet herzien. Hier worden alleen niet-beoordeelde oude gevallen vermeld indien voldoende informatie bestaat over de datum (maand) en plaats (provincie). Onbevestigde gevallen worden niet genoemd (cf Kist et al 1970). Voor gevallen van vóór 1949, zie Eykman et al (1941, 1949) en Kist et al (1970). Voor gevallen in 1969-79, zie LM 45: 61, 1972; 46: 74, 1973; 50: 37, 1977; 52: 221, 1979; 53: 28, 1980; 54: 19-20, 1981. 

De soort is in iedere provincie vastgesteld. Behalve een geval uit april, één uit september en drie recente in oktober dateerden alle uit mei-augustus waarvan de meeste in het late voorjaar (mei-juni). De verspreiding van de gevallen laat zien waar geschikt zoetwaterhabitat is te vinden: een hoog aantal gevallen kwam van het Hollands-Utrechtse plassengebied tussen Naarden, Noord-Holland, en Nieuwkoop, Zuid-Holland. De soort wordt sinds 1 januari 2018 niet langer beoordeeld door de CDNA.

ABvdBerg [2012] SCWytema [2018]