Broedt van Zuid-Europa en Noord-Frankrijk tot westelijk Centraal-Azië.

De gevallen van de soort zijn niet herzien. Behalve het eerste geval zijn alleen de door Albarda (1897) en Eykman et al (1949) vermelde 19e eeuwse gevallen opgenomen. Alle gevallen van 1900-59 staan vermeld in Eykman et al (1949) of Kist et al (1970), met uitzondering van die in 1948. Verscheidene andere ongedocumenteerde meldingen van verzamelde specimens zijn niet opgenomen (bijvoorbeeld drie in december 1901 van Drenthe, Gelderland en Zeeland; Levende Nat 7: 186, 1902).

Alle vogels van vóór 1983 werden geschoten, met uitzondering van het verzwakte exemplaar op 28 december 1959 dat in gevangenschap overleed. De 29 specimens betroffen ten minste negen mannetjes en acht vrouwtjes. Er zijn acht gevallen van levende vogels in 1983-99. Alle betroffen solitaire individuen. De meeste werden gezien in november-januari (c 75%). Er is maar één geval uit mei-augustus. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzamelde exemplaren van oostelijke populaties afkomstig waren (Kees Roselaar in litt, contra LM 18: 73-74, 1946). De vijf gefotografeerde exemplaren in 2000-15 dateerden van januari-februari (3), april en september.

Zeldzame vogels van Nederland [2001]; ABvdBerg [2016]