Soort broedt in Europa, Afrika, Azië en Australië; overwintert in tropen en in laag aantal in Middellandse-Zeegebied.

Onregelmatige broedvogel, niet in 1966-96; sinds 2012 jaarlijks broedend in klein aantal, meest in Groningen en noordelijk Drenthe. In 2016 broedden bijvoorbeeld 16 paren in Dannemeer, Groningen, die 15 jongen grootbrachten.

Het eerste geval was in 1938 toen de soort nestelend werd aangetroffen. Naast de hieronder vermelde broedgevallen in volgende jaren waren er ook ongedocumenteerde meldingen van broedende vogels in 1951 in het Naardermeer, Naarden, Noord-Holland (LM 29: 61, 1956), in 1961 te Rijnstrangen, Zevenaar, Gelderland (Lensink 1993) en in 1972 in Twente, Overijssel, die onjuist werden geacht (cf Mees 1979). Op 9 juni 1997 werd een nest met twee eieren gevonden langs het Drontermeer net ten noorden van Elburg, Gelderland; op 31 juli was er een jong (LM 71: 167-168, 1998 (foto). In juni 1999 verliet ten minste een jong te Soerendonks Goor, Maarheeze, Noord-Brabant, weliswaar het nest maar blijkbaar stierf het voortijdig (DB 21: 234-235, 1999 (foto), Plomp et al 2000, cf LV 11: 26, 2000). De pre-1980 gevallen van de soort zijn niet herzien. Onbevestigde gevallen worden hier vermeld. Sinds 1971 werd de soort elk jaar vastgesteld met uitzondering van 1984, met gemiddeld vijf gevallen per jaar in 1986-95. Alle gevallen tot en met 1995 dateerden tussen 19 april en 12 januari, met de meeste in mei-juni. De soort wordt sinds 1 januari 1996 niet langer beoordeeld door de CDNA (DB 18: 105, 1996).

Zeldzame vogels van Nederland [2001]; ABvdBerg [2016]